Drievoudige verhoging

Gepubliceerd op 10 januari 2025 om 14:25

Inleiding

In de cultische ruimte van de Christengemeenschap staat helemaal voorin het altaar. Dat staat op een verhoging. Om bij het altaar te komen zijn er drie treden die je moet bestijgen. Ter nagedachtenis aan het Laatste Avondmaal van Christus, te midden van zijn apostelen tweeduizend jaar geleden, komen nu nog altijd gemeenschappen van gelovigen samen om dit te herdenken in een cultische samenhang, zo ook in de Christengemeenschap met de Mensenwijdingsdienst. Twee substanties die op het altaar staan vervullen daarbij een essentiële rol; het zijn het getranssubstantieerde lichaam en bloed van Christus. Welke weg hebben deze twee substanties afgelegd om zover te komen? Deze vraag wil ik hier gaan behandelen.

                                                                                                                                                 Lichaam en bloed van Christus

De rode lijn daarbij is dat ook hier sprake is van een drievoudige verhoging: de eerste betreft de domesticatie van de cultuurplaten uit hun wilde voorouders die zich manifesteert door het zogeheten vruchtvormingsprincipe. De tweede betreft de verwerking van de geoogste graankorrels en druiven tot brood en wijn. Als derde verhoging is de transsubstantiatie te beschouwen van brood en wijn tot lichaam en bloed van Christus en die in de kerkelijke cultus wordt herhaald.

De oorsprong van graangewas en wijnstok

Voor veruit de meeste voedingsmiddelen die wij mensen consumeren geldt dat ze van plantaardige herkomst zijn. En wel cultuurplanten. Cultuurplanten waren er niet altijd, allemaal hebben ze wilde voorouders. Omdat het ontstaansmoment van gecultiveerde planten (cultivars) vaak al lang geleden heeft plaatsgevonden, is het moeilijk of zelfs onmogelijk om te achterhalen waar en wanneer dit domesticatieproces precies heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de beide gewassen die als uitgangsmateriaal dienen voor brood en wijn: graangewas en wijnstok. Hun beider wilde voorouders groeien in de buurt van bergachtige streken in en om de Kaukasus. Heel grof gezegd zijn omstreeks 10.000 jaar geleden de mensen agricultuur gaan bedrijven en dat hield tevens in dat de mens de wilde planten ging cultiveren, daaronder ook de wilde grassen als voorloper van de granen en de wilde druivenplant. Vanuit de zuid-westelijke hoek van Azië (klein Azië) hebben beide gewasgroepen de wereld veroverd.

Cultuurgewassen

Wat onderscheidt cultuurplanten van wilde planten? Behalve de, in iedere plant voorkomende, generatieve stroom die culmineert in de bloeifase en daarmee de inleiding is van de zaadvorming, hebben cultuurplanten nog een tweede stroom:  de voedingsstroom. Die voedingsstroom uit zich in de vruchtvorming. In het beste geval is die in aanleg al aanwezig in de wilde voorouder, zoals de penwortel van de wilde wortel of de rozetvorming van de wilde sla. Zelfs bij de dunne sprieterige graszaadjes zou je het endosperm, dat deel van het zaadje dat een pakketje energie voor het kiemplantje bevat, met een beetje goede wil ook als een latente vrucht kunnen opvatten. Bij ‘echte’ vruchtplanten als de wilde druif zijn de vruchten al veel duidelijker zichtbaar aanwezig. Echter oneetbaar en al helemaal niet genietbaar. Door langdurige en intensieve begeleiding en selectie in de planten op veel verschillende plaatsen heeft de cultivering van de oorspronkelijk wilde druivenplant tot talloze soorten geleid met grote en sappige vruchten, goed van smaak en niet al te dikke huid. Zulke vruchten kunnen met smaak zo uit de hand gegeten worden. Klassiek is het beeld van de Romeinse aristocraat die, liggende op de bank met een druiventros in zijn omhoog gestrekte arm, heerlijk aan het genieten is van de smakelijke vruchten.

                                        Een bloeiend graangewas                                                                                                                                    Een wijnstok met rijkelijk druiven

                                                                        

Ook bij talloze andere planten zoals de grassen, maar ook bij de wilde wortel, de wilde biet of sla (rozetvorming) heeft een cultivering plaats gevonden. Eigenlijk ging het gelijk op met het cultiveren van de aarde. De mens gaat steeds meer zijn aandacht richten naar beneden, naar de aarde. De grondbewerking is een openen van de aarde voor het goddelijke zonlicht. Het licht dat ook de planten doet groeien. Vanwege deze tweevoudige afhankelijkheid van de zon werden vele landbouwkundige handelingen zoals het ploegen, het zaaien en het oogsten voorafgegaan door een cultische handeling, vaak uitgevoerd in de tempel door een priester. De oogstdankfeesten zijn daar, ook tot voor kort in onze streken, een laatste herinnering aan.

Bij cultuurplanten zie je een andere groeiwijze dan bij de wilde planten: telkens zie je een terughouding in de tijd, dat wil zeggen ze schieten pas later door, en een uitbreiding in de ruimte; een vergroten van de vrucht dus. Zo is de peen een vrucht in het wortelgebied, de biet, net als het radijsje, een vrucht in het hypocotyl (tussen wortel en stengel in), de koolrabi een vrucht in het stengelgebied, de kropsla een vrucht in het bladgebied (net als de sluitkolen rode en witte kool, savooiekool etc.). Bij de spruitkool zijn het de zijknoppen die uitvergroot zijn tot vruchten en bij de eigenlijke vruchtgewassen, zoals onder andere tomaat, komkommer en pompoen is er sprake van een vergroting van de vrucht (en natuurlijk ook een grote verandering van smaak en consistentie). Heel veel wilde vruchten zijn giftig! Bij de granen is er sprake van een vruchtvorming in het zaad (net zoals peulvruchten overigens ). Je zou bijvoorbeeld eens een graszaadje met een graankorrel moeten vergelijken: een graszaadje is vele malen dunner en lichter dan een graankorrel, het is nauwelijks meer dan de kiem omhuld door een zaadhuidje. Verder een heel klein voorraadje energie om het kiemplantje te kunnen laten ontkiemen, opgeslagen in het endosperm. Het is juist dit energierijke endosperm bij de graankorrel dat enorm veel groter is dan bij de graszaden en is daarom dát deel van de korrel dat de graangewassen wereldwijd tot basisvoedsel voor de mens maakt.

Een ander bijzonder kenmerk van de cultuurgewassen is de enorme range in eigenschappen. Bijvoorbeeld bij de wortel. De wilde peen is nagenoeg overal hetzelfde in zijn uiterlijke verschijningsvorm, en trouwens ook qua inwendige eigenschappen zoals inhoudsstoffen, consistentie en smaak. Bij de cultuurplanten is daarentegen een enorm scala aan kleuren (wit, geel, rood, paars en oranje en allerlei combinaties daarvan), vormen (conisch, cylindrisch en rond) smaken (zoet, aromatisch, zuur, bitter) en consistenties. Wereldwijd zijn er vele duizenden rassen die allemaal verschillend zijn. Je zou kunnen zeggen: de mensheid is er in geslaagd om op de natuurlijke evolutie van de wilde planten, een cultuurevolutie te zetten. Niet alleen bij de wortel maar werkelijk bij alle gewassen die er toe doen zijn er onvoorstelbaar vele rassen. Zo ook bij de druif, en al helemaal bij de granen. Voedingskundige eigenschappen zijn van groot belang en daar is dan ook zeker op geselecteerd, maar ook de geschiktheid voor de verwerking. En daarmee kom ik op een tweede niveau van ‘verhoging’, in het Duits heet dat ‘veredlung’, het is het opwaarderen van een grondstof.

Graan en druiven als grondstof

De meeste landbouw huisdieren en ook de mens zouden een onbewerkte tarwekorrel helemaal niet kunnen verwerken in hun spijsverteringskanaal. Daarom is het malen tot meel een heel goede eerste stap om het open te breken en toegankelijk te maken voor de vertering. Dit meel kun je dan op vele manieren gebruiken, het bakken van brood is daar één mogelijkheid toe. Het zijn vooral tarwe en rogge die zich hier voor lenen. Het is een soort van oerproces waar de vier elementen samen komen: het fysieke niveau bestaande uit meel en zout, het etherische element door het water, het astrale element door het desem (of gist), en tot slotte het wezenselement door het vuur in de oven. Dit warmteproces kun je zeker als een soort van voorvertering zien. Ook het micro-biologisch enzymatisch proces met desem of gist werkt in diezelfde richting. Brood en het broodbakproces bestaan al zo lang als er landbouw is en ook hier zie je enorme verscheidenheid in vormen, smaken en consistenties.

 

                        Brood, in allerlei vormen, consistenties  en smaken                                                                                                                           Wijn, te kust en te k(l)keur

Bij de druiven ligt het iets anders, staat bij het brood de voedingskwaliteit op de eerste plaats, bij de druiven is dat toch meer de smaak en komt al gauw het feestelijke karakter om de hoek kijken, en wel in de vorm van wijn. Een tweede verschil is dat je met weinig bewerking al een consumeerbaar product hebt: druivensap. Echter de houdbaarheid is dan een probleem. Goede wijn is daarentegen lang houdbaar en kan zelfs steeds beter worden. En bij de wijnen is er een ongelooflijk breed pallet aan smaken mogelijk, veel meer dan bij het druivensap. De druiven hebben een natuurlijk rijpingsproces ondergaan in de zon toen ze nog aan de plant hingen en dat rijppingsproces vindt haar voortzetting in de gisting van het most, het druivensap. Of het echt goede wijn wordt, hangt van heel veel factoren af: de bodem, de bemesting en andere landbouwkundige maatregelen, het ras, het klimaat, het jaar met zijn specifieke weersgesteldheden, het proces van gisting, de toevoegingen, de bewaarmethode, etc. Het is echt een veredeling, Het is weliswaar geen stookproces, zoals bij de sterke drank maar dan toch wel een warmteproces om tot een verfijnd en gelaagd smaakbouquet te komen. Dit alles veronderstelt een groot vakmanschap en toewijding van de proces begeleidende mensen, hetgeen nóg een warmteproces is, maar dan op zielenniveau. Wijn draagt bij aan de feestvreugde, zeker als het van goede kwaliteit is. Wijn kan natuurlijk ook teveel van het goede worden en dat ligt aan de alcohol die nu eenmaal deel is van de wijn. Ook in de bijbel wordt daar herhaaldelijk voor gewaarschuwd. Rudolf Steiner wijst ook vaak op de nadelen van alcoholconsumptie, zeker als men zijn innerlijke scholingsweg serieus neemt. Dat laatste is dan ook de reden dat in de Christengemeenschap, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Rooms-Katholieke kerk, geen alcoholhoudende wijn (miswijn) maar druivensap wordt gebruikt aan het altaar.

Zowel bij graan als bij de druiven is er dus sprake van een verdere verfijning, veredeling van consistentie en smaak. Bij het graan als uitgangsmateriaal voor het brood ligt het accent meer op het voedingskundige aspect, het ‘dagelijks brood’ uit het Onze Vader spreekt dit feitelijk ook uit, terwijl de wijn meer gericht is op de smaak, een eigenschap die ook een feestelijk karakter kan hebben en daardoor wat minder alledaags is.

 

Brood en wijn in het evangelie

Zonder nu een volledig overzicht te willen geven van de twee substanties brood en wijn in het nieuwtestamentische deel van de Bijbel, wil ik een paar essentiële passages bespreken.

Bruiloft te Kana

Al heel spoedig in het Johannes evangelie komt Jezus in Kana, kort nadat Hij in de woestijn de drievoudige verzoeking van de duivel heeft meegemaakt. Het is in het lieflijke en vruchtbare deel van Israël, Galilea, waar dat dorpje ligt en waar op dat moment een bruiloft plaatsvindt. Het is het eerste wonder dat Jezus, vervuld van de Christusgeest, voltrekt: door Zijn werkzaamheid wordt het water in wijn veranderd.

Je zou kunnen zeggen dat het water dat normaalgesproken als vocht uit de bodem door de planten wordt opgenomen en door een natuurlijk groei- en rijpingsproces tot heerlijke druiven voert en vervolgens onder de hoede van de mens in een gistingsproces de druiven op hun beurt tot kostelijke wijn doet worden, Jezus in één daad deze tweevoudige verhoging herhaalt. En niet zomaar wijn, maar wijn van een bijzonder goede kwaliteit. Tenminste dat wordt door een kenner, de ceremoniemeester, meegedeeld. Jezus sluit aan op de krachten die daar qua ruimte en tijd werkzaam zijn: Galilea, dé lieflijke en vruchtbare streek van Israël. Én het is een bruiloft, een feest met een sterk toekomstkarakter vol van jong leven. Maar ook Hijzelf: het is Zijn eerste wonderteken sinds de doop in de Jordaan. Dat Hij zijn moeder, Maria, die ook als gast aanwezig is, er bij betrekt voordat Hij zijn werkzaamheid kan laten gelden vind ik opmerkelijk. Dat Hij haar vrouw noemt, in plaats van moeder, duidt volgens mij op een verandering van zijn verhouding tot haar als gevolg van de doop in de Jordaan, kort daarvoor. Van Jezus naar Christus zou je ook kunnen zeggen.

Spijziging van de vijfduizend

Een tweede, in dit verband essentiële, passage die ik veelzeggend vind, is het gebeuren met de spijziging van de vijfduizend. Komt de bruiloft te Kana alleen bij Johannes voor, deze gebeurtenis wordt door alle vier de evangelisten verteld en is daarmee uniek in het Nieuwe Testament. Er zijn verschillen in de beschrijving van dit gebeuren tussen de vier evangelisten, maar het brood is bij alle vier de dragende substantie. En ook hier kun je zeggen dat de tweevoudige verhoging die het brood normaalgesproken doorlopen heeft; het natuurlijke groei- en rijpingsproces van de graankorrels in het zonlicht en de verdere verwerking door de mens tot een voedingsproduct, nu door Jezus in één gebaar herhaald wordt en dat niet alleen: door het brood open te breken leidt het tot een wonderbaarlijke vermenigvuldiging. En ook hier sluit Hij aan op de omgeving: het is bij het water, in Galilea. En bij Johannes komen er nog twee gegevenheden met een groeikrachtige potentie bij: ten eerste de plek: ‘er was veel gras’ en als tweede het feit dat het een kind is dat de broden meegebracht heeft. Maar Hij sluit ook aan bij de Vadergod, in alle vier de evangelisten richt Hij zich tot de Vader alvorens het brood te kunnen uitdelen. Het is een (dankend) aansluiten op diezelfde krachten die voorheen door het zonlicht als Vaderlijke stroom de planten deden groeien en afrijpen.

Het laatste avondmaal

Dan is er een derde gebeurtenis die van een dergelijk kardinaal belang is dat sindsdien alle Christelijke geloofsgemeenschappen het telkens opnieuw herdenken: het laatste avondmaal. Het zijn  brood en wijn die daarbij de dragende substanties zijn waar Hij zich mee verbindt. Christus is bijna helemaal aan het einde van zijn aardse leven en Hij is ook aan het eind van zijn krachten, hetgeen later op de avond in de Hof van Gethsémané dramatisch tot uiting zal komen, als een soort opgebrand zijn op fysiek niveau.

Nu, bij het avondmaal en in gezelschap van de twaalf leerlingen worden beide substanties; het brood en de wijn bijeengebracht en verhoogd tot zijn lijfelijke levenssubstanties: lichaam en bloed. Zij worden opnieuw in een vuurproces opgenomen. Deze keer in een geestelijk vuurproces dat zelfs in Christus’ lichamelijkheid tot uiting komt later die avond, wanneer in de Hof van Gethsémané Hem het doodszweet uitbreekt. Net als bij de spijziging van de vijfduizend breekt Hij het brood. Dit is een openen voor een nieuwe stap, een verhoging, en in samenwerking met de Vader God. Ook de kelk, met daarin de wijn, heeft een naar boven gerichte vorm die geopend is voor het Hogere.               

 

                     Het laatste avondmaal, Juan de Juanes (1523-1579), Prado museum Madrid

 

Beide substanties: wijn en brood, die eerder in het evangelie door Christus’ werkzaamheid uit een tweevoudige verhoging voortkwamen, komen nu in een derde en finaal proces van verhoging en verheerlijking door middel van de zogeheten transsubstantiatie. De letterlijk betekenis is: van de ene substantie naar de andere overgaan. Ofschoon de uiterlijke substantie ogenschijnlijk géén verandering heeft ondergaan is er op wezensniveau wel degelijk een verandering: Christus als goddelijke wezenheid verbindt zich er mee. Het is anders dan de bij de bruiloft te Kana en de spijziging van de vijfduizend, waar weliswaar aardse substanties in een veranderingsproces komen, maar vooralsnog met aardse voedingscriteria omschreven konden worden. Deze keer gaan twee aardse substanties behoren tot een lichaam dat deel is van een goddelijk geestelijk wezen: Christus. En net zoals wij mensen, normale stervelingen, ons verbinden met ons fysieke lichaam, zo Hij toen ook. En wel heel bewust!

Drievoudige verhoging, samengevat

Het begint met een eerste verhoging van het natuurlijk groeiproces in de planten: uit de wilde voorouders die helemaal in een generatieve stroom staan, ontwikkelen de mensen een nieuwe categorie van planten: de cultuurgewassen. Die bevatten dus ook een voedingsstroom, zichtbaar in de vruchtvorming: dikke graankorrels en sappige druiven. Deze voedingsgewassen laten hun vruchten in het Vaderlijke zonlicht afrijpen, met name de graangewassen staan symbool voor dit verticaal gerichte gebaar.

Een volgende stap van verhoging, die met ziel en zaligheid door de mensen wordt uitgevoerd, is het verwerken van de twee uitgangssubstanties: graan en druiven. Door het hele verwerkingsproces ontstaat een keur aan smakelijke en mooie producten die ons heerlijk voeden of die op smaakvolle wijze hun bijdrage leveren aan een feestelijke gebeuren, zoals een bruiloft. Beide voeden zeker ook de ziel en zijn mede daardoor een meer omvattende vruchtvorming dan een puur natuurlijke.

De derde verhoging is ooit begonnen met een eenmalige gebeurtenis, nu tweeduizend jaar geleden, waarbij Jezus Christus zich fysiek-geestelijk verbindt met twee aardse substanties, brood en wijn. Hij tilt ze op tot zijn lichaam en bloed en opent daarmee een voedingsstroom die nooit vergaat en die alomvattend is. Het bijzondere is nu dat de transsubstantiatie, als kern van het laatste avondmaal, niet als een eenmalige gebeurtenis is bedoeld. Met de woorden: ‘laat voortaan door deze handeling mij in u tegenwoordig zijn’, geeft Hij de mensen de volmacht, die tegelijkertijd ook een opdracht is, om deze handeling te herhalen.

Aardse materie, handelende mens

De derde stap van de drievoudige verhoging berust op de directe werking van Christus, die afgedaald is in een aards lichaam en omringd door en ingebed is in aardse materie. En het is de hierboven genoemde oproep aan zijn leerlingen, als vertegenwoordigers van alle mensen, om vanaf dat moment hetzelfde te doen. Wat maakt deze zin zo bijzonder?

Blijkbaar vertrouwt Hij er op dat zijn leerlingen en ook degenen die na hen komen, in staat zijn om deze handeling zelfstandig uit te voeren. Een logisch vervolg op het feit dat Hij zijn leerlingen ‘vrienden’ (Johannes 15:14-16) noemt, de meest horizontale relatievorm die er is.

Verder valt op dat Hij hun niet gebiedt om in de toekomst aan deze gebeurtenis te blijven herinneren met hun denken, of met warme of eerbiedige gevoelens terug te blikken maar hij roept op tot een daad, een handeling. Om telkens opnieuw dezelfde handeling in de aardse materie te verrichten. Dat is eigenlijk een pleonasme: immers in het handelen zijn we al met aardse materie bezig. De aardse materie moet er mee gemoeid zijn, anders gaat het niet. De handelende mens moet er mee gemoeid zijn, anders gaat het niet. Pas in het handelen, het willen, creëren we toekomst. De weg terug omhoog.

In de derde plaats belooft Hij zijn tegenwoordigheid als zij (en wij) Hem aldus met hun handelen navolgen. Wij betreden dan het zielengebied van het voelen, immers nabijheid denk of wil je niet, maar voel je. Het is de levende verbinding die telkens in het actuele hier en nu bevestigd moet worden. Het is deze derde verhoging die wij als gelovigen in een cultische samenhang, als sacrament, zoals bijvoorbeeld in de Mensenwijdingsdienst van de Christengemeenschap, telkens opnieuw doen.

Hij is er dan sowieso: ‘ikzelf ben met u al de dagen tot de voleinding der wereld’ (Mattheüs 28:20). Nu wij nog.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.