Een van de gewone groenten is de rode biet, hoewel zijn alledaagsheid flink is afgenomen. In vroeger jaren werden rode bieten veel meer geconsumeerd dan tegenwoordig. Veel nieuwe groenten hebben een plek veroverd in de Nederlandse keuken. De lange kooktijd en misschien de ook uitgesproken smaak zijn er debet aan. Maar ondanks de afgenomen populariteit blijft voor mij de rode biet een heel bijzondere groente. Vroeger was in Nederland de naam kroot meer ingeburgerd dan tegenwoordig. Naamgevingen in andere landen: Rote Beete/ Rübe (Duitsland), Betterave Rouge (Frankrijk) of Red Beet/ Table Beet ( Groot Brittanië). De Zwitsers noemen het meestal Randen, daarbij refererend aan de meerdere inwendige cambiumringen.
Botanisch
Rode biet, beta vulgaris ssp. vulgaris, behoort tot de ganzenvoetfamilie (latijnse naam: chenopodiaceae), met als naaste verwanten: suikerbiet, voederbiet en snijbiet. Alle vier kunnen ze met elkaar kruisen. Vanwege de extreme hoeveelheid stuifmeel die ze in de atmosfeer brengen, is dat zeker een punt van aandacht bij de veredeling en zaadwinning van deze gewassen; je wilt dan immers ongewenste kruisingen voorkomen. De rode biet met haar kogelronde vorm bestaat nog niet zo heel lang; op zijn laatst eind achttiende eeuw zijn er beschrijvingen die het kogeltype beschrijven (1). Andere leden van de ganzenvoetfamilie zijn spinazie, melde, brave hendrik, stuk voor stuk planten die graag in een stikstofrijk milieu groeien, op een goed bemeste akker of zelfs op een oude mestplaats of op een composthoop. De wilde voorloper van de rode biet (beta vulgaris, ssp. maritima) is een kustplant die vanaf de Middellandse Zee tot in Helgoland (Denemarken) vlakbij de zee te vinden is. Andere wilde planten uit deze familie: zeekraal, klein schorrekruid en loogkruid zijn niet alleen zouttolerant, maar hebben zelfs zout nodig. Ze hebben geen bladeren, maar schubben.
Afb. 1, rassen van rode biet hebben diverse knolvormen (2)
Plantontwikkeling, het eerste jaar, de vegetatieve fase
Net zoals andere groenten, bijvoorbeeld peen, pastinaak, schorseneer en veel koolgewassen, is ook rode biet een tweejarige plant, die zich in het eerste jaar vegetatief ontwikkelt en pas in het tweede jaar bloeit en zaad zet; de zogeheten generatieve fase. Hoe ziet de plantontwikkeling van de rode biet er uit?
Zaad, multigerm, monogerm
Het begint met een zaadje en dat is meteen al bijzonder bij de biet; het is namelijk een zaadkluwen, dat wil zeggen meerdere zaden zijn met hun bloembodem met elkaar vergroeid. In één kluwen kunnen 2-5 zaden zitten. Mechanische scheiding van de zaden leidt vaak tot een beschadiging van de kiemen die in de afzonderlijke zaden zijn opgeslagen. Uit een zaadkluwen kunnen dus meerdere planten kiemen. Ze zijn dus multigerm, dit in tegenstelling tot veruit de meeste zaden die gewoon monogerm zijn. Vaak is geprobeerd om monogermiteit tot stand te brengen door kruising en selectie. Bij de suikerbiet, economisch gezien een belangrijk gewas, in ieder geval in Europa, is dat inderdaad gelukt, waardoor het arbeidsintensieve ‘op één zetten’ (het op 25 cm. plantafstand in de rij mechanisch uitdunnen) tot het verleden behoort (3). Bij rode bieten zijn monogerme rassen ook uitgeprobeerd, maar die hadden, ook naar mijn ervaring, minder opbrengstpotentieel en een mindere plantgezondheid. Met het ontwikkelen van sophisticated machines die de zaadkluwen tot afzonderlijke zaden konden slijpen is de veredeling van genetisch monogerme rassen overbodig geworden. En, in tegenstelling tot de suikerbieten is de plantdichtheid bij rode biet in de rij veel hoger en is ook om die reden multigermiteit geen probleem. Het streven is 1 plant per 2,5-5 cm.
Afb.2, zaadkluwens van rode biet; ruw, houtig en licht van gewicht
Kieming
Bij de ontkieming van het zaadje verschijnt het kiemworteltje als eerste. Loodrecht groeit het naar beneden, ideëel gezien naar het middelpunt van de aarde, net zoals alle planten dat doen. De biet echter gaat echt heel diep met zijn kiemwortel; op het eind van de kiemplantfase heeft het kiemworteltje zo’n beetje al de definitieve diepte bereikt die de bietenplant in zijn verdere ontwikkeling zal gaan halen. Ook bij de biet verschijnen er bovengronds twee kiemblaadjes die recht tegenover elkaar staan; het is een dicotyle plant oftewel een tweezaadlobbige. De rode kleur is meteen al duidelijk present (zie afbeelding 3). Zijn de kiemomstandigheden ongunstig dan treedt een nog sterkere roodverkleuring op.
Afb.3, kiemplantjes, onmiskenbaar rode biet Afb.4, bietenplanten volop aan de groei, mooie standdichtheid, de bieten zijn deels bovengronds
Vegetatieve groei, blad
Al naar gelang de temperatuur duurt deze kiemfase een tot twee weken en dan verschijnt het eerste ‘echte’ blaadje in het hart van het plantje. Spoedig gevolgd door de volgende blaadjes. De kiemblaadjes sterven vrij snel af. Ondergronds wordt het primaire kiemworteltje van binnenuit door een secundaire diktegroei vervangen. Je kunt dus zeggen dat het kiemplantje de opmaat is voor de ‘echte’ plant. Staan de twee kiemblaadjes zoals gezegd recht tegenover elkaar, in een zogeheten bladstelling ½, de ‘echte’ bladeren, die in een rozet bovenop de knol staan, volgen elkaar spiraalsgewijs op en hebben een bladstelling van 5/13. Dat wil zeggen dat het dertiende blad na vijf omdraaiingen weer precies boven het eerste blad staat. Zeker als de plant gaat schieten en de bloemstengels zich in de lengte uitstrekken is dat mooi te zien.
De bladeren van de bieten maken een massieve indruk, met lange stelen en ronde en iets langwerpige vormen. Weinig of niet ingesneden bladranden. Ze hebben dus een groot oppervlak. Bij een mechanische beroering breken de grotere bladeren gemakkelijk af. De roodkleuring is vooral te vinden in de stelen en de nervatuur van het blad. Qua aantallen, vormen, formaat en mate van roodkleuring zijn er duidelijke rasverschillen. De bladeren zijn goed eetbaar; bij de snijbiet is het zelfs de ‘vrucht’ waar het om te doen is.
Rode bieten groeien snel, in april gezaaid kunnen ze al half juli oogstbare bieten geven. Ikzelf zaaide nooit vroeg, eind mei, of zelfs begin juni nog, om te voorkomen dat in de herfst te grote en daarom minder lekkere bieten geoogst moesten worden. Bietenplanten hebben binnen de kortste keren grote bladeren die veel vocht kunnen verdampen. Dat verklaart het slaphangen van de bladeren als de zon heftig schijnt. Dat ziet er dramatischer uit dan het is, zodra er koelere en vochtigere dagen komen staan de bladeren meteen weer fier overeind. In geval van langere droogteperioden sterven daadwerkelijk bladeren af, maar ook hier is de plasticiteit onmiskenbaar: bij verandering naar vochtigere weersomstandigheden zijn in no time weer nieuwe bladeren gevormd. Met name de suikerbiet, die het meeste bladoppervlak vormt van alle akkerbouwgewassen, is het slaphangen van de bladeren regelmatig te zien. Maar het treedt bij rode biet dus ook op.
Op het eind van het groeiseizoen treedt er een intensievere roodkleuring op in de bladeren, ten teken dat het einde van het seizoen nadert. Het is te vergelijken met de roodkleuring in de bossen in de herfst. Nu zijn ook de bladvlakken zelf, die voorheen nog groen waren (het chlorofyl) rood verkleurd.
Hypocotyl
Al vrij spoedig begint de rode biet in de knolvorming zijn vrucht te laten zien. (zie afbeelding 4). Is het de wortel? Is het de stengel? Nee, geen van beide; het is het hypocotyl, dat deel van de plant dat een overgangszone is tussen onder- en bovengronds. Bij veruit de meeste planten blijft het microscopisch klein, bij een beperkt aantal planten groeit het uit. Behalve bij de biet ook bij het radijsje en de daarmee nauw verwante rettich, verder ook bij de knolselderij. Het radijsje laat het in zijn puurste vorm zien. Het hypocotyl is dat plantenorgaan dat geen aftakkingen in horizontale richting heeft; aan de onderzijde geen zijwortels en naar boven toe geen aanhechtingen van bladeren, of groeven van afgestorven bladeren. Daarmee staat het hypocotyl volledig in een verticale groeirichting. Bij rode biet en in sterkere mate bij de knolselderij zie je aan de knol bovenop groeven/littekens van afgestorven bladeren en aan de onderzijde zijwortels, beide zones zijn strikt genomen geen hypocotyl, maar behoren plantkundig tot respectievelijk stengel en wortel. Binnen de beta vulgaris gewassen zien we ook in dit opzicht aanzienlijke verschillen. Zo is bij de suikerbiet het aandeel hypocotyl heel klein (zie tekening hieronder de linkerplant) en is die biet bijna in zijn geheel wortel, want van zijwortels voorzien. Bij de voederbiet, middenplant in de tekening, is daarentegen het aandeel hypocotyl uitermate groot. De rode biet, rechterplant, staat in dit opzicht in een soort middenpositie. Let ook op de verhouding van de plant tot de bodem; hoe hoger het hypocotyle aandeel is, hoe hoger de plant boven de bodem uitsteekt.
Afb. 5, beta vulgaris, v.l.n.r. suikerbiet, voederbiet en rode biet. Hy = hypocotyl, Wz = wortel.
Afb.6, voederbiet, met een heel lang hypocotyl, verbinder tussen stengel en wortel.
Ondergronds heeft zich de wortel flink kunnen ontwikkelen. Bij de suikerbiet met de meest uitgesproken groeikracht. Het is een diepgaande hoofdwortel, met een uitgebreid netwerk van zijwortels die, al naar gelang de doorwortelbaarheid van de bodem, tot 2 meter diep kunnen gaan.
Plantontwikkeling, het tweede jaar, de generatieve fase
Bieten kunnen een graadje vorst hebben, maar echt winterhard zijn ze niet. Met de extreem zachte winters van tegenwoordig kun je de gok nemen om ze buiten te laten staan, eventueel afgedekt met stro en/ of een doek. Voordeel daarvan is dat de planten goed verbonden blijven met de aarde en daardoor meer plantmassa vormen in het tweede jaar en dus ook (veel) meer zaadopbrengst hebben. Voor zaadteelt is dat zeker een belangrijk thema. Bij het gebruik van plantgoed geldt: kleine knollen gebruiken, die slaan veel gemakkelijker aan dan grote. En pas laat zaaien en oogsten in het eerste groeijaar, respectievelijk eind juli en medio november. Bij de veredeling, waar selectie op vorm een belangrijk criterium is, zijn echter goed uitgegroeide bieten noodzakelijk. Het in leven houden in het tweede jaar van de geselecteerde eliteplanten kan soms een probleem zijn.
De bloeiwijze
Wanneer in het voorjaar de temperatuur begint op te lopen, gaan de bieten nieuwe blaadjes maken, al heel gauw gevolgd door de bloemstengels. Inderdaad in meervoudsvorm beschreven; het zijn praktisch altijd meerdere, min of meer gelijkwaardige bloemstengels die de gehele bloeiwijze van de rode biet uitmaken. De hoogte kan wel tot anderhalve meter oplopen, maar overstijgt meestal nauwelijks één meter. Al heel spoedig begint de plant te bloeien. Wat opvalt is het ontbreken van een duidelijke scheiding tussen vegetatief en generatief; de onaanzienlijke groene bloemen staan tussen de blaadjes in, bijna verstopt. Die blaadjes zijn weliswaar een stuk kleiner en spitser van vorm dan hun voorgangers in het eerste, echt vegetatieve, groeiseizoen, maar ze zijn groen in hun bladvlak en groot in aantal. Het ontbreken van een visuele uitstraling en het omringd zijn door groen blad wijzen op een doordringing van etherische (groeien) en astrale (bloeien) impulsen. Heel anders dan bij zoveel andere planten waar de bloem, als een kleurrijke en met aansprekende vormen getooide apotheose, boven het groene blad uittorent.
Het lijkt wel alsof de biet zijn astraliteit in zijn zichtbare dimensies al heeft uitgeleefd in de knol, immers daar zijn kleur (donkerrood) en meervoudig gevormde bol (driedimensionaal) prominent aanwezig. Nog een opvallend kenmerk is dat aan de voet van iedere bloemstengel een extra secundaire bolling optreedt, op de grote knol van het eerste jaar! Ook hier weer een uiting van meervoudigheid binnen een samenhangend geheel. De vitaliteit van de biet uit zich ook in het fenomeen dat de blaadjes in de afrijpingsfase van de zaden vaak nog groen blijven.
Afb. 7, de zaden zijn al ver afgerijpt, het blad is nog groen. Let op de verhoging bij bloemstengel voet
Meerdere bloemen staan zo dicht bij elkaar dat hun bloembodems met elkaar vergroeien. De bloemen hebben allemaal een kring van vijf stuifmeeldraden. Op onderstaande tekening is dat duidelijk te zien.
Afb.8, één afzonderlijke bloem, sterk vergroot. A = volop in bloei, B= als de bestuiving voltooid is. Mooi is om te zien hoe de krans van bloemblaadjes en stuifmeeldraden een driedimensionale binnenruimte vormen, astraal verwant.
Ik heb ooit microscoopfoto’s mogen maken en daarbij zag ik dat de bloembodem nectar bevat. Met een naald kon ik het makkelijk omhoog halen. De aanwezigheid van nectar vind ik hoogst merkwaardig, omdat de biet een uitgesproken windbestuiver is. Dat wil zeggen dat niet de insecten, maar de wind de bestuiving doet. Lopende door een bloeiend vermeerderingsbestand is een heerlijke zwaar zoete geur duidelijk ruikbaar. Heel zelden zag ik een vlieg, bij, vlinder of ander insect op de bloemen zitten, terwijl er zoveel te halen zou zijn. Van rode biet weet ik niet de aantallen bloemen op één plant en ook niet het aantal stuifmeelkorrels per bloem, maar uit de botanische literatuur kan ik wel van suikerbiet de aantallen vinden: bij 20.000 bloemen à 85.000 stuifmeelkorrels zijn dat ongeveer 1.7 miljard stuifmeelkorrels per plant in totaal. Nu is de rode biet niet alleen aanzienlijk kleiner dan een suikerbietenplant, maar ook qua type, minder worteltype en meer hypocotyl type, waardoor de gehele inflorescence, de bloeiwijze, minder omvangrijk zal zijn, maar naar mijn schatting toch zeker de helft zal bedragen, altijd nog goed voor 850.000.000 stuifmeelkorrels. Waarachtig nog steeds een indrukwekkend aantal.
De biet nader bekeken
Meest voorkomende vorm is het kogeltype, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de naamgeving van veel rassen: Rote Kugel, Detroit Globe, Feuerkugel etc. Maar andere vormen komen ook voor; van cylindrisch, gelijkend op de voederbiet dus, met rassen als Cylindra, Formanova en Forono tot platrond met de Egyptische Platronde als bekendste vertegenwoordiger. Ook zijn er rode biet rassen die qua vorm op een suikerbiet lijken: o.a Albina Vereduna, een biet die ook nog eens wit van kleur is, maar bij het uitpersen lichtpaarskleurig sap geeft. Belangrijke eigenschappen van het exterieur zijn: hoogte en breedte hetzelfde voor een echte ronde kogelvorm, een gladde huid, een abrupte overgang van biet naar wortel aan de onderzijde, een fijne loofinplant bovenop.
De paarse kleur komt het meest voor in allerlei intensiteiten, maar ook rood, geel en wit komen voor. Snijdt men een biet dwars open, dan zijn er ringen te onderscheiden. Bij de Chioggia -typen zijn die ringen hét kenmerk waarom het draait, puur vanuit esthetisch standpunt bekeken. Maar bij de overige biettypen is de zichtbaarheid van de ringen ongewenst. Wat zijn die ringen? Het zijn cambiumringen. Het cambium is dat plantorgaan dat in staat is om vaatcellen te vormen. En wel naar binnen toe xyleemcellen en naar buiten toe floeemcellen. In beide gevallen groeien de cellen aaneen tot langgerekte vaten die voor het transport van vocht dienen; de xyleemvaten vervoeren van beneden uit het opgenomen zoutwater naar boven toe, naar de bladeren, om daar badend in het zonlicht door de fotosynthese tot koolhydraten te worden gevormd. Vervolgens voeren de floeemvaten de aldus zoetgeworden vloeistof terug naar beneden. Beide soorten vaten liggen in bundels bijeen, vandaar de naam vaatbundels. Hebben normaal gesproken alle planten één cambium, met daarbij behorend een xyleem en een floeem vaatbundel, de beta vulgaris gewassen, en dus ook de rode biet, hebben meerdere cambiums (polycambialiteit) met elk een actief xyleem en floeem vaatbundelsysteem. In onderstaande tekening zijn de drie mogelijkheden weergegeven. Vrijwel alle planten behoren dus tot de eerste of de tweede categorie, alleen beta vulgaris gewassen wijken af en behoren tot de derde categorie. Zelfs de ringen in de bomen die hier abusievelijk mee vergeleken zouden kunnen worden, hebben maar één cambium ring (4). Vandaar ook de naam holzrübe (‘houtwortel’) voor de rettich of radijs, de xyleemvaatbundels vormen daar namelijk de overhand. En het wordt begrijpelijk dat de peen veel zoeter is dan de rettich of radijs, omdat daar het floeem vaatbundelsysteem, de bast, dominant is. Die zouden we bastwortel kunnen noemen.
Afb. 9, drie mogelijkheden van cambiumvorming, elk met bijbehorend xyleem- (zwart) en floeem vaatbundelstelsel (wit). 1= bijvoorbeeld rettich of radijs, met vooral xyleem vaatbundels, 11= bijvoorbeeld peen, met overwegend floeem vaatbundels (bast), 111= biet, meerdere cambiumringen met telkens zowel xyleem- als een floeemvaatbundels. Uit: Einführung in die Pflanzenmorphologie, Wilhelm Troll, 1953.
Toch staat de biet er om bekend nog zoeter te zijn dan de peen, en zijn nauw verwante broertje de suikerbiet, heeft daar zelfs zijn bestaansrecht aan te danken.
Kleur bekennen
Een andere belangrijke eigenschap van rode biet is zijn kleur, hij heeft er zelfs zijn naam aan te danken. In het plantenrijk bestaan drie groepen van kleurstoffen: de carotenoïden (600 verschillende), anthocyanen (250 stuks) en betalaïnen. Zowel anthocyanen en betalaïnen komen alleen bij planten voor, maar nooit gezamenlijk in één plant. Betalaïnen zijn stikstofhoudende kleurstoffen. Er zijn twee hoofdgroepen binnen de betalaïnen: de paars-violetkleurige betacyaniden en de geel-oranje kleurige betaxanthinen. Vooral de eerstgenoemde groep komt bij rode biet vaak voor, het meest als betanine. De betanine is zelfs een belangrijke reden om rode biet als grondstof te telen. Het is een vrij makkelijk winbare kleurstof die een sterk kleurende werking heeft, voor bijvoorbeeld aardbeienijs. Niet alleen is deze rode kleurstof onverdacht van enige negatieve werking op de gezondheid van mensen, maar is zelfs bekend om haar anti-carcinogene werking. In een ver verleden hadden wij in Nederland het zogeheten Moerman-dieet. Iedere dag sap drinken van verse groenten zoals bijvoorbeeld rode biet. Preventief of curatief tegen kanker.
De biet nogmaals bekeken
De rode biet is dus niet alleen bijzonder omdat hij een verdikt hypocotyl is, een plantorgaan dat bij de meeste planten microscopisch klein blijft, maar ook vanwege zijn meerdere cambiumringen, het is een cambiumplant.
Wat betekent hypocotyl eigenlijk? Zoals reeds gezegd; het verbindt stengel en wortel; het staat er tussenin. Het is pure verticaliteit, zonder aftakkingen in het horizontale vlak. In mijn studiejaar in 1987 op Dottenfelderhof heb ik een studie gemaakt van rode biet en heb daar van een leraar het volgende beeld meegekregen van het hypocotyl: het is de verbinder van boven- en ondergronds, van hemel en aarde en daarmee lijkt het op een zuil. De zuil staat in het oude Griekenland voor de mens, het wezen dat als taak heeft hemel en aarde met elkaar te verbinden.
Behalve de verticale groeirichting heeft de rode biet ook een horizontale gerichte groeibeweging die zich uit in de vorming van meerdere cambiumringen. Daardoor ontstaat de diktegroei van de biet. In de kogel is een meetkundig evenwicht van beide groei-tendensen bereikt, immers hoogte en breedte zijn hetzelfde. En dat niet één, maar tot wel tien keer toe: iedere cambiumring, met bijbehorende xyleem- en floeem vaatbundels, maakt immers deze evenwichtige rondende beweging. Bovendien liggen vlak onder de huid nog drie tot vier slapende cambiumringen te wachten. De kogel als ideale vruchtvorm, denk aan appel, pompoen, tomaat. Maar ook aan het menselijk hoofd of aan de aarde, de Globe. Zoals in de naamgeving al tot uiting kwam: Detroit Globe.
Dan is er nóg een interessant fenomeen in de biet. Alle ringen hebben naar boven toe een puntvormige uitloop. (Dus toch geen perfecte kogel). Je zou het kunnen vergelijken met een uienvorm. En die punten van die ‘uien’ liggen niet willekeurig verspreid, maar hebben een bepaalde volgorde. En wel zo dat ze spiraalsgewijs geordend elkaar opvolgen in het groeiverloop. Dat is al heel bijzonder, maar wat het nog specialer maakt, is het feit dat de draairichting van die spiraal tegengesteld is aan die van de spiraal in het bladgebied. Er is dus sprake van een wervelpaar! Een wervelpaar is het organiserend principe van het ontstaan van een organisme met een driedimensionale inhoud (5). Zie de twee schematische tekeningen hieronder.
Afb. 10, bladstelling van bladeren, 5/13. Draait met de klok mee (zie pijltje onderaan bij het begin)
Afb.11, puntvormige uiteinden van de cambiumringen die in een spiraalvormig verband staan. Draait tegen de klok in (zie pijltje onderaan bij het begin).
Om het nog ingewikkelder te maken: de buitenste bladeren, die ook het oudste zijn, staan direct in verbinding met de eerst aangelegde binnenste vaatbundels en daarbij behorende cambiumring. De jongste bladeren in het centrum van de rozet staan juist direct in verbinding met de buitenste en dus jongste cambiumringen. Dat heeft alles te maken met de ontwikkeling in de tijd: de jongste blaadjes in het centrum van de rozet, ontstaan tegelijk met de buitenste cambiumringen in de knol. Het is dus een duizelingwekkend kruispunt van vaatbundels bovenin de bietenknol. Dit simultane groeiproces verklaart ook het feit dat telkens ongeveer vijf bladeren verbonden zijn met één cambiumring.
Afb. 12, de oudste blaadjes (te beginnen met c) staan in verbinding met de binnenste , de jongste blaadjes (zoals n+28) met de buitenste cambiumringen
De meerdere ringen wijzen op het ritmische doordringen van afwisselend zoutwaterstromen (xyleem) en zoetwaterstromen (floeem). Rode bieten zijn zoutliefhebbers. De wilde planten groeien aan de kust en kunnen prima tegen de zoute atmosfeer en licht zilte bodems. In vergelijking met de peen, een ander veel geteeld gewas, zijn de zoutgehaltes grofweg tien maal zo hoog. Bij wortels van peen is 500 ppm (parts per million) heel hoog, en ze worden om die reden afgekeurd door de verwerkende industrie. Bij rode bieten daarentegen is dat aan de lage kant. Daar kunnen makkelijk gehaltes van 2500 tot zelfs 5000 ppm gehaald worden. Hoge nitraatgehaltes zijn vaak de oorzaak dat bieten te gronderig smaken, het is letterlijk de xyleemkant met zijn bodemzouten die dan te overheersend is. Het is dus zaak om niet teveel te bemesten, de bieten niet te vroeg te oogsten in het seizoen, maar rustig te laten afrijpen. Net als bij alle andere planten is het zo dat in het dag- nachtverloop de bietenplant de opgenomen zouten alleen overdag optilt in het leven door het fotosynthetische proces in het bladgebied. Dus op het eind van de dag is het zoutgehalte, zoals bijvoorbeeld nitraat, het laagst. En in de vroege ochtend dus het hoogst. Dat zou pleiten voor een oogst in de namiddag. Een andere maatregel zou het ondergronds afsnijden van de wortel kunnen zijn, dusdanig dat de hoofdaanvoer van zouten wordt gestopt, maar dat het blad wél nog kan assimileren, dus niet te ondiep afsnijden. Dat zou in een herfst met hoge bodemtemperaturen als noodmaatregel behulpzaam kunnen zijn.
Bieten zijn planten van de overgang: van zee naar land, van ondergronds naar bovengronds, van zout naar zoet. Bovendien zijn ze plastisch: vele vormen en kleuren, niet alleen in de knol maar ook in het blad. Die diversiteit hebben veel andere groenten ook, maar het herstelvermogen na een stressvolle periode, bijvoorbeeld droogte, is opvallend groter dan bijvoorbeeld bij wortel of kool. Volgens mij heeft dat te maken met de polycambialiteit (meerdere cambiumringen) van de biet. Die ringen in de knol zijn niet gelijkmatig verbonden met alle bladeren bovengronds. Iedere ring is verbonden met ongeveer een vijftal bladeren. Op die manier is er een voortdurend juveniele groei mogelijk. De, hierboven genoemde, nog slapende cambiumringen kunnen geactiveerd worden als na een droogtefase plotsklaps de omstandigheden verbeteren.
Voeding
Een aantal eigenschappen die tot nu toe besproken zijn geven een bepaald beeld van de biet.
Ten eerste is het een zuil, net als de mens verbinder van hemel en aarde.
Ten tweede; die zuil is de perfecte vruchtvorm: de ronde kogel, de globe.
Als derde is het nitrofiele karakter aan de orde geweest, biet houdt van zouten. De wilde voorouder van de biet, beta vulgaris ssp. maritima, staat zelfs bij voorkeur aan de zoute zeekust.
Als vierde; de rode kleur die met het bloed een verwantschap heeft. Van oudsher werd bijvoorbeeld bloedarmoede met het eten van rode biet behandeld.
Vooral ook vanwege het nitrofiele karakter is de rode biet voor volwassen mensen geschikt en niet, zoals de peen of pastinaak, voor jonge kinderen. Het denken in de mens is immers ook een zoutvormingsproces en is bij jonge kinderen (nog) niet aan de orde. Een citaat van Rudolf Steiner (6): ‘Als je rode biet eet, krijg je een vreselijk verlangen om veel na te denken. [……] Natuurlijk voelen mensen zich vreselijk ongemakkelijk bij het feit dat ze geacht worden na te denken, en daarom houden ze soms meer van de aardappel dan van de rode biet, omdat de aardappel niet aanzet tot nadenken. Je wordt lui. Het stimuleert het denken niet, men wordt lui in het denken. De rode biet daarentegen stimuleert het denken heel sterk, omdat het een echte wortel is. Het zet je heel sterk aan het denken, maar het stimuleert je op zo’n manier dat je echt wilt nadenken, en als je niet wilt nadenken, dan hou je niet van rode biet’
Ik zou daar aan toe willen voegen dat rode biet een denken bevordert dat ingebed is in een hart en zielensfeer, vanwege het verbindende karakter in zijn groeiwijze, zowel verticaal als horizontaal.
Multigerm, poly-cambiaal
Bij de bespreking van rode biet is herhaaldelijk de term ‘meervoudig’ ter sprake gekomen. Zo zijn de zaden in kluwen met elkaar verbonden, vandaar de multigermiteit van rode bieten rassen. Verder hebben beta vulgaris gewassen, als enige in het hele plantenrijk, meerdere cambiumringen. Die cambiumringen staan, zoals gezegd telkens met vijf bladeren direct in verbinding. Ook maakt de biet in het tweede jaar vrijwel altijd meerdere bloemstengels, waarbij aan de voet van iedere bloeistengel nog eens een verdikking optreedt, bovenop de knol van het eerste jaar, dus ook daar meervoudigheid, differentiatie. De bloemen die dicht bij elkaar staan en waarvan in het verdere groeiverloop de bloembodems met elkaar vergroeien, zijn niet simultaan in hun bloeiperiode. Dat laatste zou er op kunnen duiden dat de bij elkaar staande bloemen met verschillende vaatbundels in verband staan, en dus ook met verschillende cambiumringen. Dat zou betekenen dat de plantkundige bijzonderheden van de beta vulgaris: meerdere cambiumringen (polycambialiteit) en zaadkluwen (multgermiteit door meerdere zaden bijeen) met elkaar samenhangen!
Rode biet samengevat: Het is telkens één geheel, maar wel gedifferentieerd. Is dat de manier van denken waar Rudolf Steiner op doelt in de eerder gemeende voordracht, waar wij mensen niet van nature tot genegen zijn?
De vraag is vervolgens of het streven naar plantkundige en dus erfelijke monogermiteit wel zo’n nastrevingswaardig doel zou moeten zijn. Gaat er dan niet iets verloren van het vitale, regeneratieve vermogen van de beta vulgaris gewassen dat, zoals ik heb betoogd, mede gedragen wordt door de juveniel additionele cambiumringen die ingezet kunnen worden na een periode van droogte?
Noten
1. Uit: Kulturpflanzen in der Schweiz, Beete (beta vulgaris). Peer Schilperoord, 2019.
2. Foto uit 1998 van mijn eerste jaar als veredelaar van groenten. Het begon met een screening van twaalf rode bieten rassen in meervoudige herhaling. In 1999 nog eens herhaald, maar dan met 18 rassen.
3. Monogerme beta vulgaris planten zijn ontdekt in de jaren dertig van de vorige eeuw in de Oekraïne. Het was Viacheslav Savitsky die de omvangrijke screeningen leidde: uit 22 miljoen zaaddragers op 1023 hectare akker werden 109 monogerme planten gevonden. Vaak op planten met allerlei ziekten en afwijkingen. Het heeft nog heel langdurige en intensieve inspanningen gekost om monogerme en toch groeikrachtige, gezonde suikerbietrassen te veredelen.
4. De jaarringen in bomen zijn de afgestorven xyleem vaatbundels van de voorgaande jaren. Ieder jaar vormt het blijvende cambium een nieuwe xyleem vaatbundel naar binnen en een nieuwe floeem vaatbundel naar buiten. De afgestorven xyleem vaatbundels vormen het hout en zo wordt de boom ieder jaar iets groter in zijn stamomvang.
5. De feiten uit deze alinea stammen uit artikel dat verslag doet van driedimensionale microscopische onderzoeken aan de vaatbundels van suikerbiet. ‘Ein Beitrag zur Kenntnis der Entwicklung des Stofftransportsystems im Zuckerrübenkörper’ van J.Stieber in 1984. In het tijdschrift Kali-briefe (Büntehof) 17 (3), pagina 154-161.
6. Voordracht ‘Ernährungsfragen. Wirkung von Kartoffeln, Rübe und Rettich’. Gehouden voor de arbeiders aan het Goetheanum op 18 juli 1923. Uit de bundel: ‘Naturgrundlagen der Ernährung’ van Kurt Th. Willmann, uitgegeven in 1984 in de serie Themen aus dem Gesamtwerk, nr.6
Reactie plaatsen
Reacties