“Ik zie als beeld van een goede landbouw, een landbouw waar bodem, gewas, vruchtopvolging en landschap een beeld van de mens zelf zijn doordat bij de mens de drie kwaliteiten aanwezig zijn die ook bij bodem, plant, bouwplan en landschap te herkennen zijn.In een evenwicht tussen doen en denken ontstaan bij de mens het ritme, het gevoel, het kwalitatieve en het duurzame, waardoor de mens zich in de omgeving kan thuisvoelen en omgeving en mens door de wisselwerking en de overeenkomst beide gezond worden. Wanneer de mens in de landbouw de natuur goed beïnvloedt, wordt de natuur mensgericht, wordt cultuur, wordt landbouwcultuur”.
Dit citaat van Jan staat in de brochure die hij schreef toen hij afscheid nam van het Louis Bolk Instituut in 2011. Officieel ging hij met pensioen, in de praktijk bleef hij dagelijks met de bodem bezig. 33 jaar had hij op het Louis Bolk Instituut gewerkt, nét iets meer dan de helft van zijn toendertijd 65 jarige leven. Nu, 12 jaar later, hebben wij afscheid genomen van hem. Wat is het dat Jan ons gebracht heeft? Iets dat werkelijk niet vergeten mag worden!
Naar ik meen is dat het bodem-ontwikkelingsverhaal. Dit verhaal gaat uit van de gedachte dat iedere bodem te plaatsen is in een zich in de tijd ontvouwend geheel. Daarbij spelen er twee uitgangspunten.
- Het menselijk lichaam in zijn drieledigheid is het referentiekader.
- De manier van onderzoek is niet analytisch maar fenomenologisch.
De drieledige mens
Lichamelijk
Hoe doet die drieledigheid zich voor bij de mens? Aan de ene kant is er de stofwisselings-ledematenpool met als zwaartepunt de onderste helft van het lichaam. De ledematen zijn naar buiten gericht en maken het mogelijk ons uiteen te zetten met de omgeving , de stofwisseling in de buik is naar binnen gericht en werkt de stoffen en krachten van buiten om tot eigen lichamelijkheid en energie. Hier is leven en levendigheid overheersend met de daarbij behorende regeneratievermogens. Met relatief weinig bewustzijn. Vooral van de vertering en stofwisseling hebben wij als mens geen weet. Alleen als er iets níet in orde is (buikkrampen, diarree etc.) hebben we er bewustzijn van. Daartegenover staat het zenuw- zintuigpool, met als centrum het hoofd. Hier gaat uiterlijke rust samen met een concentratie van (zelf-) bewustzijn. In tegenstelling tot de dieren loopt de mens als enige rechtop. De s-vormige wervelkolom van de rug en het feit dat de hersenen in een vloeistof drijven, maken het mogelijk dat de hersenen niet worden meegenomen in de beweging van het lichaam tijdens het lopen (zelfs bij een sprint met horden is het opvallend hoe het hoofd relatief in ‘rust’ op dezelfde hoogte blijft! De regeneratievermogens zijn uiterst gering. Dat geldt zowel voor de zenuwen (bijvoorbeeld een hersenschudding), maar ook voor de zintuigen; gehoorletsels zijn namelijk cumulatief in een mensenleven. Ze genezen niet.
Tussen beide polen in bevindt zich het middengebied, waar hart en longen de dragende organen zijn. Beide zijn ononderbroken ritmisch in de weer en nauw op elkaar afgestemd. Zij zorgen voor een verbinding naar buiten (longen) en naar binnen (hart). Is de ademhaling van de longen nog direct te beïnvloeden, bij het hart is dat nauwelijks het geval. Ondanks dat we door het hart als mens zielsmatig met onszelf en de omringende wereld in verbinding staan, hebben we nauwelijks bewustzijn van het fysieke functioneren. Net zoals bij darmkrampen het geval is, zijn hartkloppingen meestal geen positief signaal.
En zo weven en werken de drie lichaamsgebieden van opbouw, bewustzijn en verbinding met elkaar samen en vormen één gedifferentieerd geheel.
Biografisch
Verder is nog op te merken dat gedurende de biografie van een mens er een verschuiving is te zien van een stofwisselings-ledematen kwaliteit in de jonge jaren (snelle genezing van een wond, beweeglijkheid, leervermogen etc.) naar een zenuw-zintuig vermogen in de ouderdom. Hier treden vaak lichamelijke verstarring en problemen met stofwisseling op, er is een geringer leervermogen en vaak een neiging tot vaste gewoonten. Uiteindelijk wordt de verbinding met de wereld weer klein.
Het is de middenfase in de menselijke biografie die vele tientallen jaren duurt, waar de mens in zijn kracht staat en het meest kan bijdragen aan de wereld. Zorg voor kinderen en ouderen horen daarbij.
Dus zowel in de ruimte als in de tijd is bij de mens een drieledigheid waar te nemen.
In het bovenstaande is niet alleen de drieledigheid van de mens beschreven. Meteen is ook op een fenomenologische manier de karakteristiek van die drie te onderscheiden gebieden weergegeven. In hun verschillend zijn, komen ze alle drie in een scherper daglicht te staan.
De drieledige bodem
Jonge kleibodem
Op eenzelfde manier nu zijn ook de verschillende bodemtypes te beschrijven (zie plaatje)
Als eerste de jonge -ongerijpte of nauwelijks gerijpte- kalkrijke zeekleibodems zoals die in Nederland in bijvoorbeeld de Flevopolders zijn aan te treffen. De doorwortelbaarheid is in het begin nog maar beperkt, er zijn enorme omzettingsprocessen. Organisch materiaal, waaronder ook housnippers zijn binnen de kortste keren helemaal weg, verteerd door de bodem. Daardoor is er een minimaal organische stof gehalte. De vegetatie die hier van nature groeit zijn riet, brandnetels en wilgen. Alles brult de grond uit. Enorm veel leven en snelle veranderingen. De kalk is overheersend. Soms zijn er problemen met regenwormen, omdat er teveel (!) zijn. De dierlijkheid (astraliteit) veroorzaakt door de kalk moet nog getemperd worden en dat doen de regenwormen. Er heerste een soort chemische vruchtbaarheid. De opbrengsten zijn enorm. Echter, net zo min als er weinig kleuren zijn waar te nemen bij de bomen in de herfst, zo is ook de smaak van de landbouwproducten minder dan die van de andere bodemtypen. Het kiezelelement als beeld voor afrijping en wijsheid (!) ontbreekt.
Oude zandgrond
Totaal anders dan de jonge zeekleigronden zijn de oude zandgronden. Hier ontbreekt de kalk in verregaande mate, er is geen of nauwelijks een kleifractie te bekennen. In een beekdal kan er wel een leemfractie zijn. In een nog verdere fase zal ook de humus voor een deel zijn uitgespoeld naar een diepere laag (podzol) en vaak een ondoordringbare verkitte inspoelingskorst veroorzaken. Hierdoor is de verbinding tussen beneden en boven in ernstige mate verstoord. Door de relatief grove zandkorrels is het watervasthoudend vermogen gering en door de onderbreking van de capillaire stroom van dieper gelegen grondwater naar boven zijn deze bodems extreem droogtegevoelig. Bij regenval is er gauw wateroverlast doordat het water niet kan wegzakken naar beneden. Wortels hebben sowieso moeite om door die verkitte laag heen te dringen. De éénjarige gewassen al helemaal niet. De weersgevoeligheid is dus enorm, niet alleen qua vocht maar ook wat temperatuur betreft. Doordat de bodem zo zuur is, blijven gewasresten lang zichtbaar, tot jarenlang aan toe. Het is één grote verstarring. Dé biotoop die hier model voor staat, is de heide. Het zijn de stilte en de trage omzettingsprocessen die hier domineren. Bomen die hier groeien zijn berken, een enkele eik en vliegdennen. Alles heel traag groeiend. Behalve de prachtige paarsverkleuring in augustus van de heide en bijbehorende honingexplosie zijn er alleen de herfstkleuren van het buntgras en de berken. Landbouwopbrengsten zijn op zulke gronden marginaal. Bekalking en een flinke bemesting zijn sowieso noodzakelijk om een redelijke opbrengst te hebben. Producten die van een dergelijke grond vandaan komen, hebben meestal een hoger droger stof gehalte en kunnen zelfs over- aromatisch smaken. Hier ontbreekt het kalkelement, zeg maar het dierlijke. Het is te mineraal.
Oudere cultuurbodem op de klei
Tussen beide in staan de bodem van het midden. Hier is een behoorlijk organisch stofgehalte te vinden. Het kalkgehalte is niet meer zo hoog als bij de jonge zeekleibodem, maar wel ruim voldoende. De humus heeft een goede kwaliteit. Die is immers niet door schimmels, zoals op de zure en droge zandgronden, maar door regenwormen opgebouwd en te herkennen aan de bruine kleur (i.p.v. zwart zoals bij de zandgronden). Regenwormen hebben klei en humus tot het veelgeroemde klei-humus complex samengevoegd. Die zorgt voor een stabiele en langdurige bodemvruchtbaarheid. Het is vaak door kleinschalige, gemengde bedrijven met eigen koemest door de eeuwen heen tot stand gebracht. Pendelaars, een regenwormsoort die heel diepe verticale gangen graven, zijn hier rijkelijk aan te treffen. Zij zorgen voor een geweldige bodemontsluiting naar beneden toe. Mede daardoor en door het watervasthoudend vermogen van de bouwvoor is water bijna nooit een probleem, zowel bij overtollige regen als bij langdurige droogte zal hier niet gauw een probleem ontstaan. Op deze gronden groeien de mooiste en gezondste bomen. Met name de structuurgevoelige beuk heeft het hier helemaal naar zijn zin. Linden gedijen hier ook geweldig. Hoogstam fruitbomen bloeien overdadig in het voorjaar en geven overvloedig vrucht in de herfst.
Je kunt zeggen op deze gronden komen groeikracht en wijsheid samen. Zij combineren het beste van respectievelijk de jonge kalkrijke zeekleibodem en de oude zure zandbodem. Het is de symbiose van die twee extremen waar de beste landbouwproducten met veel smaak en voedingskwaliteit vandaan komen. Zij staan in het midden.
Ideëele samenhang in het bodem ontwikkelingsverhaal
Eén belangrijke opmerking moet hier gemaakt worden om misverstanden te voorkomen. Uit het bodem ontwikkelingsverhaal zou de suggestie kunnen ontstaan dat alle zandgronden voormalige kleigronden zijn. Terwijl de meeste zandgronden tijdens pleistoceen uit de drooggevallen Noordzee door de wind zijn afgezet. Hoe zit dat dan? Het betreft hier hoe het had kunnen ontstaan als je de bodemprocessen vele duizenden jarenlang ongestoord zijn gang zou laten gaan. Kalkuitspoeling gaat relatief snel en kunnen we in veel kleigronden waarnemen. De tijdsspannen die daarmee gemoeid zijn is met enkele eeuwen uit te drukken. De uitspoeling van klei gaat daarentegen veel en veel langzamer. Daar zijn wel 100.000 jaar mee gemoeid. Het proces van klei uitspoeling is wel degelijk waar te nemen bij sommige oude kleigronden. Trek je dat in gedachten door, dan kom je inderdaad uit bij de klei-loze zandgrond. Hoewel in de praktijk onze zandgronden níet op deze manier zijn ontstaan. In onze streken hebben de bodemvormende processen geologisch gezien zich zo recent voorgedaan dat 100.000 jaar geleden te lang geleden is. Maar qua karakteristiek passen alle bodemtypen in het overall plaatje zoals Jan dat plotsklaps als een overweldigende imaginatie voor ogen stond begin jaren tachtig tijdens de bodemkundelessen op Kraaybeekerhof.
Bodem onder het Landschap
Het boek ‘Bodem onder het Landschap’ uit 2006 is het magnum opus van Jan. Dit boek beschrijft concreet de verschillende Nederlandse bodemtypen en geeft ze hun plek in het grote samenhangende beeld dat zich ontvouwt in de tijd. Hoewel Jan vele bodems heeft geanalyseerd in het laboratorium, eerst op het Louis Bolk Instituut en later bij hem thuis op zolder (Gaia bodemonderzoek) waren de cijfers voor hem eerder een illustratie. Cijfers tellen, maar ver-tellen niet. Jan wilde graag vertellen. Het bodem- ontwikkelingsverhaal leent zich bij uitstek om verteld te worden, omdat het om beelden gaat.
‘Bodem onder het Landschap’ gaat over verbinding. Verbinding in de tijd. Verbinding tussen onder- en bovengrondse processen, oftewel tussen bodem en landschap. Het verbindt natuur en landbouw (agricultuur). En het verbindt bodem (als orgaan van een levende aarde; Gaia) en mens. Beide zijn één. En vanuit deze dimensie is het niet ver meer naar een verbinding met een spirituele realiteit. Dát besefte Jan, toen hij zijn eureka moment had. Toen ik Jan en ik elkaar spraken in de tijd dat het boek net uit was, vroeg hij aan mij (terloops natuurlijk, zoals hij dat altijd deed met voor hem belangrijke dingen): “heb je ook de kerk gezien René op de foto van het landschap in de Betuwe”? Ik vul nu aan: het landschap van het midden dus. De kerk die dragend in het centrum stond van een eeuwenoude agrarische samenleving.
‘Bodem onder het Landschap’ zou op iedere landbouwkundige opleiding en zeker in Wageningen bestudeerd en mee-geleefd moeten worden. Om de sluimerende vermogens tot verwondering die we allemaal in onze kindertijd hadden, opnieuw tot leven te wekken. De verwondering over de ongelooflijke samenhang van alles én de belangrijke en onvervangbare plaats die de mens daarin inneemt. Niet alleen als partner of rentmeester, maar als medeschepper. Jan’s missie zou dan grandioos geslaagd zijn.
Reactie plaatsen
Reacties