Het eikenschorspreparaat is verreweg het meest gecompliceerde preparaat van de zes compostpreparaten. Het wijkt ook af van de anderen in minstens twee opzichten: het is de enige preparaat dat als uitgangsmateriaal niet een bloem heeft, maar de schors van een boom. En het preparaat rijpt niet in de humushoudende bouwvoor, maar blijft bovengronds in plantenslib (plantenmassa die in ontbinding verkeert).
Werking van de eikenschors
Bij het eikenschorspreparaat is de uitgangssubstantie in zijn natuurlijke staat: eikenschors, heel veel toegepast door de mensen in de loop der eeuwen. In dit geval als eek. Wellicht door deze enorm veel gebruikte toepassing heeft dit woordje een groot aantal betekenissen, waaronder ‘eik’, ‘eikenschors’, ‘eikenschil’, ‘looimiddel’ en ‘looistof’. Hieruit blijkt met grote duidelijkheid welke toepassing eikenschors had en heeft: het verduurzamen van dierenhuiden. Het zijn eiwithoudende substanties die normaalgesproken na het overlijden van het dier, waarvan zij de omhulling waren, in staat van ont-binding overgaan. Door ze met eikenschors te behandelen treedt dat natuurlijke vergaansproces niet op en komen in plaats daarvan in een stabiele leer- of ledervorm. In die vorm zijn ze op allerlei mogelijke manieren te gebruiken.
Nu zou je je af kunnen vragen waarom niet de schors van een andere boom, of zelfs andere eikensoort, ook een dergelijke stabiliserende werking kan hebben als de eikenschors. En vervolgens wat het hele prepareringsproces nog toevoegt aan dit leerlooiend vermogen, dat immers berust op het natuurlijke functioneren van de schors op de boom: het beschermen en omhullen van het (boom-)leven.
Werking van eikenschorspreparaat
Met betrekking tot de werking van het eikenschorspreparaat zegt Rudolf Steiner: ‘door eikenschorspreparaat aan de meststoffen toe te voegen geven we die meststoffen werkelijk de krachten om schadelijke plantenziekten preventief te bestrijden, tegen te houden’. De werkzame stof hierbij is de calcium, zeker als het in levende vorm toegevoegd wordt: ’het schept orde wanneer het etherlichaam te sterk werkt en een deel van het organisme daardoor buiten het bereik van het astrale valt. Het doodt het etherlichaam of dringt het terug, en maakt zodoende de werkingen van het astrale lichaam vrij’ (1).
En dan verbijzondert hij die levende vorm van calcium in een bepaalde substantie: de eikenschors. ‘Maar als we willen dat een woekerend etherisch leven zich op een heel voorbeeldige manier samentrekt’…….’dan moeten we de calcium in die structuur toepassen waarin we het aantreffen in de eikenschors’ (2).
Het eikenschorspreparaat ontstaat uit het samenkomen van eikenschors en de schedel van een landbouw huisdier. Wat maakt de som van deze twee delen?
Plant en boom
Bij een kruidachtige plant is het wortelstelsel mineraal en de bloeiende bloem dierlijk verwant. Daartussen in, het groene blad, is het eigenlijk plantaardige (3). Vanuit het groene blad worden wortel en bloem gevoed. Hoe zit het bij de bomen? Zij hebben een lange levensduur en grote massa en je zou dus een intensivering van beide polen verwachten: een intensievere astraliteit boven en de minerale wortels die meer leven in de bodem brengen dan de kruidachtige planten vermogen te doen. Nu is inderdaad het eerste het geval; bomen creëren met hun kroon een intensieve astraliteit. Wie wel eens een bloeiende linde of kastanje met de talloze zoemende bijen heeft gehoord kan dit beamen. En überhaupt, het vóórkomen van talloze insecten en vogels in de boomkronen zie ik als een fysieke uiting van de astraliteit. Beide diergroepen laven zich aan de astrale rijkdom van de bomen. In dat opzicht is in onze breedtegraad de inlandse eik wel een heel bijzondere, omdat op en om die boom veruit de meeste soorten insecten hun tehuis hebben, zo zijn er alleen al 100 soorten galmug die op de (vlakke) blaadjes hun (driedimensionale) gallen maken.
Tegenover de astrale rijkdom bovenin de boomkroon, staat de etherarmoede in de bodem onder de boom. Hier dus geen verlevendiging van de bodem door de plantengroei, maar een mineralisering. Hoe is dat te begrijpen? Verderop in dit artikel komt de voorstelling van de boom als opgestulpte aarde ter sprake. Het betekent dat de levensprocessen die normaliter om de mineraal verwante wortels van de planten in de humushoudende bodem plaatsvinden als het ware mee opgetild worden en zich bovengronds afspelen. Heel verhelderend vind ik de plantengroei in de tropische regenwouden; het is daar altijd zomer en daarom is de bodem ondanks de uitbundige groei heel arm aan humus. Eventuele organische stof in de bodem worden door de hoge temperatuur gemineraliseerd en door de onstuimig groeiende planten meteen opgenomen. Of eigenlijk krijgt het afstervend organisch materiaal helemaal geen kans om in de bodem te komen, immers veel planten groeien op de bomen en nemen de mineralen bovengronds al op. Het ontbreken van humus in de bodem maken de tropische gebieden zo kwetsbaar voor grote menselijke ingrepen zoals het kappen van het bos. Dat heeft daar veel meer impact dan in onze gematigde streken. De heftige regenval (tot wel 2000 mm per jaar) draagt daar ook aan bij. Onbedekte bodems zijn totaal uitgeloogd en spoelen weg. Tegenover de extreme etherarmoede van de bodem onder het tropische regenwoud staat een evenzo grote bovengrondse astraalrijkdom: de vlinder en vogelwereld getuigt van een kleuren- en vormenspectrum dat letterlijk fantastisch is. Zo ook de plantenwereld.
Astraal-rijkdom boven en etherarmoede beneden horen bij elkaar.
Het is niet toevallig dat juist de inlandse eik met zijn talloze dierlijke bewoners in zijn kroon ook ondergronds zich krachtig met zijn penwortels met de aarde verbindt. Niet alleen maar één hoofdwortel, maar additioneel met meerdere zijwortels die op hun beurt loodrecht de bodem doorboren.
Is de eik in de volste zin van het woord boom, dan is de Quercus robur ( zomereik) dat in de overtreffende trap ten opzichte van de Quercus petraea (wintereik). Beide zijn dus inlandse eik, en de verschillen zijn niet heel groot, er komen ook mengvormen voor trouwens. Twee opvallende verschillen die beide in dezelfde richting wijzen: de rondingen van de bladrand zijn bij Q. robur onregelmatig en beperkt qua aantal. Die van Q. petraea zijn talrijker, fijner en regelmatiger qua bouw en maken in de lengte op het eerste gezicht een symmetrische indruk (zie onderstaande foto’s). De kroonvorm van Q. robur is -net als de bladvorm- onregelmatiger dan van Q. petraea. Bij laatstgenoemde staan de hoofdtakken horizontaler.
Samengevat kun je zeggen dat daar waar bomen (veel) meer astraliteit aantrekken dan één- en tweejarige planten, de eik dit in verhoogde mate doet en de Q. robur de overtreffende trap vertegenwoordigt.
Quercus robur
Quercus petrea
Schedel van een landbouw huisdier
In tegenstelling tot de andere preparaten die in een dierlijke omhulling gaan is bij het eikenschorspreparaat níet een specifiek dier aangegeven maar moet het om een landbouw huisdier gaan. Hoe is dit te begrijpen?
Zoogdieren zijn de meest geëmancipeerde dieren die er zijn. Met de vogels zijn zij in staat hun eigen lichaamswarmte vast te houden. En in vergelijking met de vogels hebben ze een baarmoeder waarin het embryo en foetus in een prikkelarme binnenwereld al groeiende zich klaar maakt voor het aardse leven. Ten opzichte van de dieren heeft de mens een complete cultuurwereld opgebouwd. Ook voor zijn voedselvoorziening: de agri-cultuur. Daar maken ook de landbouwhuisdieren onderdeel van uit. Hun leefgebied waar ze zich thuis voelen is in de menselijke setting van het landbouwbedrijf. In die zin zijn zij nóg verder geëmancipeerd dan de niet-landbouwhuisdieren. Dat heeft een aantal gevolgen gehad, onder andere voor hun fysieke gestalte. In de eerste plaats heeft er een verschuiving plaatsgevonden van de zenuw/zintuigpool naar de stofwisselings/ledematenpool. De landbouwhuisdieren zoals koeien, schapen, geiten, varkens en paarden hebben ofwel meer lichaamssubstantie en ze groeien sneller dan hun wilde soortgenoten, ofwel ze geven (veel) meer melk, of ze hebben krachtigere ledematen (paarden en ossen), of ze hebben een enorm vergrote groei van hun vacht. Opvallend is ook de emancipatie van hun bronstigheid ten opzichte van het natuurlijk jaarverloop. Ze kunnen het hele jaar door drachtig worden. Overigens bij schapen en geiten is dat niet het geval. Ook is de ongelooflijke rijke kleuren- en vormenrijkdom van hun zichtbare gestalte bij de landbouwhuisdieren opmerkelijk, met velerlei opvallende patronen en kleurslagen. Nóg een verschil is de afname van de herseninhoud ten opzichte van wilde soortgenoten, bij varkens wel tot 25 % . De verklaring is dat de mens er voor zorgt dat ze voldoende en veilig eten en onderkomen hebben. En het is juist dat orgaan dat wij verwijderen bij het maken van het eikenschorspreparaat: de hersenen. Het is dat orgaan dat het bewustzijn van de dieren draagt. Zij hebben zich onder de hoede van de mens gesteld.
Als de fysieke uitdrukking van het astrale de driedimensionale ruimte is, dan is de schedel met zijn vele holten daarin de overtreffende trap. De grootste schedelholte: die van de hersenen, is het omhullingsorgaan voor de eikenschors als preparaat in wording.
In de landbouwcursus noemt Rudolf Steiner het feit dat ons stoffelijk lichaam (zowel mens als dier) níet uit het stoffelijk voedsel is opgebouwd, op één uitzondering na: de hersenen en het gehele zenuwstelsel. Op pagina 181 van de landbouwcursus staat: ‘Hersenmassa zijn tot een eindpunt gebrachte darmmassa’. Het voedsel dat helemaal moet worden afgebroken in het hele spijsvereringsstelsel, gaat dan in zijn fijnste ijle vorm door de darmwand heen en wordt vervolgens met het bloed naar het hoofd gebracht. In die zin zijn de hersenen als een eindproduct te zien van een stofwisselingsproces. Waarbij dus substanties van het eigen bedrijf, door de verschillende dieren die daar zijn, worden verwerkt. Hun waarnemingen aan de omgeving door het verwerken van het voer komen in het hersengebied tot gewaarwording en bewustzijn. In de achtste voordracht beschrijft Rudolf Steiner uitgebreid het belang van het zelf actief moeten zoeken van het op dat moment benodigde voer door het vee, in plaats dat de mens in zijn geheel beslist wat de dieren te eten krijgen (4).
In mijn jonge jaren (jaren zestig van de vorige eeuw) werkten alle boeren in het buurtschap waar ik opgroeide nog met paardentractie. Ik heb de intensieve relatie die boeren hadden met hun paard, inderdaad meestal maar één, toen kunnen beleven. Letterlijk iedere dag werkten ze samen. Als ze een andere boer tegenkwamen stopten de paarden al zelf omdat ze wisten dat er even iets uitgewisseld moest worden. Het is vanuit deze eeuwenlange door de mens geleide traditie dat op de biodynamische bedrijven meestal voor een paardenschedel werd gekozen als omhullend orgaan voor het eikenschorspreparaat. Immers meer nog dan de andere landbouwhuisdieren stond het paard in de menselijke contactstroom. Meer dan alle andere huisdieren hadden de paarden een individueel karakter en was het fokken op karakter een belangrijk item.
Eikenschors, een bloeiproces in het minerale
Niet alleen de hersenen zijn het eindpunt van een, in dit geval dierlijk, levensproces, maar de eikenschors is dat ook maar dan van een plantaardig groeiproces. In het plaatje hiernaast is dat weergegeven.
Links staat de afbeelding van een kruidachtige plant: verticaal georiënteerd in zijn drieledige groeiwijze van wortel, blad en bloem. Rechts daarnaast staat een dwarsdoorsnede van een boomstam, met dezelfde drieledigheid maar dan ‘liggend’, in een horizontale groeirichting. Net zoals de kruidachtige planten met hun wortels uit de bodem de zouten opnemen en naar boven laten stromen, zo is het ook met de vaatbundels van de houtsappen in de boom. Deze vaatbundels heten het xyleem. Ook daar zijn het in water opgeloste zouten en mineralen die opstijgen naar de bladeren in de kroon om daar badend in het zonlicht, door het zogeheten fotosynthese proces, in het leven opgetild te worden.
Het hout omvat niet alleen de actieve xyleem vaatbundels van dit jaar (donkerblauw), maar ook de afgestorven vaatbundels van de voorgaande jaren. Dat zijn de jaarringen die daarmee corresponderen en zij maken veruit het grootste deel uit van de houtige boomstam (grijs gekleurd).
De bastlaag (licht- en donkergroen gekleurd), vlak onder de schors, is de levenslaag van de boom en is daarom te vergelijken met het groene blad van de kruidachtige planten. Het bevat de zoetwater vaatbundels, het floeem die, komende van het bladgebied, naar beneden stromen en onder andere de wortels voeden. Net als de xyleem vaatbundels sterven deze geregeld af en worden dan niet naar binnen maar naar buiten toe afgezet en vormen daardoor een steeds dikkere schorslaag (rood en bruin gekleurd). Bij de kruidachtige planten is het bloeien (rood gekleurd) ook als een afstervingsproces te zien. De bloeiende planten sterven in schoonheid. Het puur levende etherische en opbouwende dat de groene plant kenmerkt, komt in een nieuwe dimensie: die van het geurende en kleurende astrale (het dierlijke).
Hoe ouder de boom wordt hoe meer eigenheid hij heeft, zeker ook in zijn schors. Een aantal waarnemingen van mij aan verschillende bomen moge dat nog verduidelijken. Grote indruk maakt op mij de volwassen Douglas naaldboom met zijn reliëfrijke schors en zijn roestrode kleur. Of de plataan, die na talloze jaren van het tweedimensionale vervellen met telkens een nieuwe schorslaag, na vele jaren zijn driedimensionale ‘bloeien’ met grote wratten laat zien. Of de robinia, (R. pseudoacacia) die zijn heel fijne blad combineert met een ongelooflijk grof ingesneden schors. Ook de eik laat zich niet onbetuigd, maar qua reliëf veel minder dan de robinia. De eik leeft het niet alleen visueel uit in de insnijding van zijn schors, maar ook in de stoffelijkheid door de kristalvorming met calciumoxalaten. Zij zijn de werkzame substantie in de eikenschors (eek) om als looistof voor de huidbewerking te dienen. De kristalvorming is ook als een bloem te zien, net zoals vroeger op menig slaapkamerraam ‘bloemen’ stonden in de koude winternachten.
Kortom, de schorsvorming is te vergelijken met de bloeiwijze van de één- en tweejarige planten. Waarbij beide, bloem en schors, verwantschap met het astrale hebben en door een afstervingsproces gaan. Rudolf Steiner noemt de schorsvorming: ‘een bloeien in het minerale’.
Analogie tussen hersenen en bloem
Het bewustzijnsproces dat in het hersengebied plaatsvindt is ook een afstervingsproces waarbij kristalvorming plaats vindt (zoutvorming). Het bloed moet voortdurend heel veel leven brengen naar de hersenen om het leven stromend te houden. Even geen bloedtoevoer en er treedt schade op. Schade die bovendien al heel gauw onomkeerbaar is. Plotsklapse beweging kan zelfs tot hersenschudding leiden, gevolgd door langere tijd van absolute rust om te helen.
Bij een plant heeft de bloem een vergelijkbare kwetsbare en ook ‘parasitaire’ positie ten opzichte van de rest van het organisme, in dit geval de plant. Bloemblaadjes hebben geen eigen opbouwend leven zoals de groene bladeren dat middels het chlorofyl wél hebben. Ze zijn dus afhankelijk van de toevoer van assimilaten. Verder ontberen bloemblaadjes het vermogen om op een vegetatieve manier voor nageslacht te kunnen zorgen, zoals dat met groene bladeren wel het geval is. De laatsten zijn een soort van stamcellen dus van waaruit talloze plantjes kunnen worden gekloond. Bloemblaadjes staan daarmee op een lager levensniveau dan het groene blad. Rudolf Steiner vat het kort samen: ‘de bloem eet de plant op’.
Kortom er bestaat een analogie tussen de hersenen en de bloem: beide zijn teer en zijn aangewezen op een etherische verzorging van elders in het organisme waar zij onderdeel van zijn.
Vergelijking van composthoop en de schors van een boom
In de vierde voordracht van de landbouwcursus vergelijkt Rudolf Steiner een composthoop met de gestalte van een boom. Beide zijn boven het aardniveau, in deze voorstelling is de boom als opgestulpte aarde te zien. De éénjarige twijgen die op de boom groeien zijn daarbij te vergelijken met de kruidachtige planten die in de aarde groeien. In hetzelfde beeld kun je dan de knoppen met de zaden vergelijken. Hoewel er ook betekenisvolle verschillen zijn.
En doordat composthoop en boom boven het aardniveau zijn, krijgen beide een extra levensniveau, zo zegt Steiner dat (5). Hoe is dat te begrijpen? Door het maken van reliëf in de aarde creëren we verschillen in de atmosfeer daarboven. Zonne-expositie zal verschillend zijn en dus komen er ook (micro)verschillen in bodemtemperatuur en dus ook in verdamping van vocht. Het totaal oppervlak wordt vergroot, soms heel aanzienlijk. In een bos met zijn vele bomen betekent dat een extreem ver doorgevoerde oppervlakte vergroting. En dit geïntensiveerde etherische leven heeft een omhulling nodig en een vorm. Om te voorkomen dat alles naar buiten vervluchtigt. In Steiners woorden: ‘een organisme is des te gezonder naarmate het meer van binnen ruikt en hoe minder het van buiten ruikt’(6)
Dit geïntensiveerde leven kan zich op twee manieren manifesteren:
- Een stroom van in ontbinding verkerende substanties in de composthoop, die vervolgens als bemesting in de bouwvoor terechtkomt en daar de plantenwortels omhult. Door deze bemesting is de grens tussen het leven binnen en buiten de plant in de bodem niet te trekken. Het een zet zich in de ander voort (7)
- Een stroom die zich in de schorsvorming uit. Hier komt wél een fysieke omhulling tot stand, die duidelijk waarneembaar is. Het is op stamhoogte waar de etherische levenskrachten op zijn sterkst zijn, staande tussen de astaalrijkdom in de kroon en de ether armoede in de bodem bij de boomwortels. In al die eeuwen dat een boom kan bestaan is een goede bescherming tegen allerlei insectenplagen en schimmels geen overbodige luxe. De schors voorkomt dat een boom teveel zijn levenskracht laat uitstromen. In de terminologie van Steiner: teveel naar buiten ruikt. Het is deze omhullende en orde brengende kwaliteit die de schors karakteriseert.
De dingen op een rijtje gezet:
- De eikenschors is tóch als een bloem op te vatten. Of beter gezegd, om het procesmatige te benadrukken, het is een bloeien in het minerale.
- De eikenschors leeft dit bloeien op meervoudige wijze uit. Niet alleen in een toenemend driedimensionaal reliëf, maar ook in de vorming van ondermeer calciumoxalaat en in het omhullende en beschermende karakter
- Bomen als opgestulpte aarde hebben een geïntensiveerd levensniveau, vergelijkbaar met een hoop organisch materiaal in ontbinding. Dit behoeft een extra omhulling, de schors biedt dat.
- Bomen zetten zich veel meer met het astrale uiteen dan de kruidachtige planten. Quercus Robur nog wel het allermeest.
- De landbouwhuisdieren staan van alle dieren het meest in een geëmancipeerde leefomgeving die tot in hun fysieke uiterlijk doorwerkt. Hun schedel is de omhulling van de bewustzijnspool, die in die omgeving heeft geleefd en waargenomen.
- Hersenen en schors staan beide aan het eind van een levensproces, de eerste van een dierlijk, de tweede van een plantaardig proces.
- In hun relatie met kalk en in hun overeenstemmende omhullende karakter resoneren schedel en schors met elkaar.
- De werking die eikenschors van nature al heeft, wordt door de schedel van een landbouwhuisdier als het ware gepotentieerd, dat wil zeggen zodanig versterkt dat het in heel kleine hoeveelheden zijn werking kan doen: een overdaad aan etherkrachten begrenzen opdat de vormgevende werking van het astrale kan doordringen.
Maar dit laatste moet nog plaatsvinden; er is een prepareringsproces te gaan. Hoe ziet dat eruit?
Prepareringsproces
- In de Michaelstijd brengen we de dierlijke schedel en de plantaardige schors samen. De hersenen gaan eruit, de schors gaat erin. De eikenschors moet fijn geraspt worden. Dit is als een soort van chaosvorming te zien, een noodzakelijke voorwaarde aan het begin van een vernieuwingsproces.
- Ze komen nu gezamenlijk in een tijdsstroom te staan van herfst en winter. Het is dat deel van het jaar dat aan de inademingszijde staat. Niet de stofwisselingsdynamiek van de zomer met zijn zich uitlevende levensvreugde en verlaagde bewustzijnsniveau, maar de heldere winter, met zijn samentrekkende koude en (eventuele) kristalvorming met ijs en sneeuw. Het is net als met de hersenen: uiterlijke rust en innerlijk levend.
- Ik vermeldde het reeds in het begin: de schedel met eikenschors komt niet in de humushoudende bouwvoor net als de drie andere preparaten die in een dierlijk orgaan worden gedaan en ook niet als de brandnetel die een heel jaar daarin verblijft. De schedel komt in een bak gevuld met plantaardige substantie die in ontbinding verkeert, en wel bovengronds. Dat lijkt in twee opzichten op een composthoop die immers ook bovengronds is en plantensubstantie in ontbinding heeft.
- Het verschil is nu het stromende water. Door het ontbreken van lucht treedt er geen echte vercompostering op. Door de rotting en ontbinding komt er een stroom op gang van vrije levenskrachten die daarvoor in die planten gebonden waren.
- Eikenschors en schedel lopen het gevaar in de verstarring te raken. Zouden ze in de humushoudende bouwvoor ingegraven worden net zoals de andere preparaten, zou de verstarring wellicht te overheersend worden. Door de weg terug te bewandelen, (stabiele) humus staat immers op het eind van een ontbindingsproces, brengen we het geheel in een actueel levend gebeuren en maken een nieuw begin.
- Het actuele levensproces wordt nog eens versterkt door de drager van leven: water, er gaat voortdurend een stroom water doorheen. Is aanvankelijk in de herfst dit stromende water afkomstig van de regen, verderop in de winter kan het afkomstig zijn van gesmolten sneeuw of zelfs ijs. Qua proces resoneert dan dit water: iets wat door een kristallisatieproces is gegaan en dan in een stromend leven komt. Dát is de proceskwaliteit die aan dit starre omhullingsorgaan de schedel en de gemineraliseerde plantensubstantie eikenschors wordt toegevoegd.
Kortom twee substanties die in hun natuurlijke ontwikkeling tot een eindpunt waren gekomen, worden bij elkaar gebracht en maken gezamenlijk een nieuw begin. Dit nieuwe begin wordt tweevoudig gedragen door de vrijgekomen etherkrachten van de planten in ontbinding en door het stromende smeltwater, staande in de inademingskwaliteit van de winter.
Noten
- Landbouwcursus, pagina 115
- Landbouwcursus pagina 116
- Op andere plekken heb ik deze drieledigheid uitvoerig beschreven. Daarom is het hier niet verder uitgelegd.
- Landbouwcursus pagina 179 en 180
- Landbouwcursus pagina 73
- Landbouwcursus pagina 76
- Landbouwcursus pagina 74
Reactie plaatsen
Reacties